De uit Wenen stammende Franziscus Alexander Kern werd 1915 soldaat en keerde
zwaar gewond uit de Eerste Wereldoorlog terug. Na de inkleding in het premonstratenzerstift
Geras op 18 oktober 1920 ontving frater Jakobus Kern op 23 juli 1922 de priesterwijding
en werkte als vlijtige zielzorger in de parochies rond Geras. De grote pijn
door zijn oorlogsletsel nam hij als eerherstel aan voor de afval van een medebroeder,
die kort van te voren de tjechische Nationale Kerk gesticht hat. Jakobus Kern
zei bij zijn eerste hl. Mis, dat “op deze Palmzondag de leidensweg zou
volgen.” Zijn preken kwamen uit zijn hart en troffen de toehoorders, zijn
uitstraling en de autentieke manier van leven van “de goede heer Jakob”
fascineerden de mensen. In 1923 moest men hem drie ribben onder plaatselijke
verdoving wegnemen: zijn kruisweg begon. In Meran verbrachte hij enkele maanden
om op verhaal te komen. Na zijn terugkeer naar Niederösterreich oefende
hij de zielzorg weer uit, maar zijn toestand verslechterde zich. Opnieuw werd
hij in het ziekenhuis ingeleverd, waar hij veel te lijden had. Op 20 oktober
1924, de voorgeziene dag van zijn ewige professie, werd hij voor de laatste
keer geopereerd. Jakob Kern stierf ’s middags bij het luiden van de Angelus.
“Neem me op, o heer, en ik zal leven” - zo zou hij bij de aflegging
van de professie drie keer gezongen hebben.
Relikwiën: Geras
Zaligspreking: 21 juni 1998 door Johannes Paulus II
Ikonographie: als student, soldaat en premonstratenzer, met doornengekroond
hart, als zegende.
Voor informaties tot het canonisatie-proces
Causae van de orde.