De uit boheemse adel stammende en rond 1170 geboren Hroznata werd na de vroege
dood van zijn vader door zijn in Krakau levende zuster Wojslawa opgevoed. Weer
terug in Bohemie, huwde de begaafde jonge man, maar al spoedig verloor hij vrouw
en zoon. In plaats van de beloofde deelname aan de kruistochten naar het Heilige
Land stichtte hij rond 1193 de premonstratenzerabdij Teplá en rond 1202
het zusterklooster Chotešov. Later werd hij zelf kloosterling in Teplá.
De overlevering vertelt, dat hij in Rome door paus Innoncentius III met het
witte habijt van de premonstratenzers bekleed werd. Vanwege zijn rijke ervaring
in oeconomische vragen benoemde abt Johannes hem tot zijn plaatsvervanger en
tot beheerder van het bezit. Met heel ziijn energie zette Hroznata zich in voor
de belangen van zijn abdij. Daarom werd hij door vijanden van de abdij gevangen
genomen en in Hohenberg in het Fichtelgebergte (of ook wel: Alt-Kinsberg bij
Eger) gekerkerd, om een losgeld uit te persen. In de gevangenschap stierf de
bekende kloosterstichter en ijverige premonstratenzer, trouwe beheerder en onbuigsame
verdediger van het stift op 14 juli 1217 de hongerdood.
Relikwiën: Teplá
Bevestiging van de cultus: 16 september 1897 door Leo XIII
Ikonographie: als premonstratenzer met kerkmodel(len), bij een verschijning
van Maria, met ketten van ijzer en boeien, in de gevangenis, een kroon op het
hoofd of aan het voeteneind, in agonie, met zegepalm.
Voor informaties tot het canonisatie-proces
Causae van de orde.