Norbertus uit het geslacht van de Heren van Gennep was kanunnik aan de kollegiaatskerk
Sint-Victor in Xanten. Hij ontving het subdiakonaat, zonder zich serieus om
een leven als kanunnik te bemoeien. Rond 1108-1109 vinden we hem als hofkapelaan
bij aartsbisschop Frederik van Keulen en voor 1110 bij keizer Hendrik V, die
hij naar Rome begeleidde, waar onlusten woedden vanwege de investituur. Op 28
mei 1115 werd hij - volgens een bericht van de Vita B - bij een rit naar Vreden
tijdens een onweer door een bliksem van het paaard geworpen en voltrok een radikale
bekering. Met een grote liefde tot Christus vervuld, verschreef hij zich helemaal
aan de Gregoriaanse kerkvernieuwing, die toestuurde op een vernieuwing van de
vita apostolica. Daarom liet hij zich in december 1115 op eenzelfde dag tot
diaken en priester wijden en was daarna als rondtrekkend prediger onderweg.
Het verlof hiervoor gaf hem paus Gelasius II in 1118 in het klooster St. Gilles.
Op wens van paus Callixtus II en met ondersteuning van bisschop Bartholomeus
van Laon legde Norbertus samen met enkele begeleiders door professie op kerstdag
1121 het fundament van de orde van Prémontré, die zich spoedig
in heel Europa uitbreidde. Ze beloofden volgens de wijze en de aard van de apostelen
en ook volgens de regel van Augustinus te leven. Als habijt koos Norbertus ongeverfde
wol boven het zwarte kloosterkleed - hij wilde dat zijn volgelingen zoals de
engelen bij het graf van Jesus Christus getuigen van de verijssenis zouden zijn.
De viering van de Mis stond in het centrum van de dag, daartoe pleegde de stichtergeneratie
een diepe verering van de Moeder-Gods Maria, die ze tot patrones van de eerste
kerk kozen. Naast de kanunniken leefden in Prémontré ook veel
lekenbroeders en -zusters, die in het hospitie arme en bedevaarders opnamen.
Nadat Norbertus aan prior Hugo van Fosses de leiding van de gemeenschap overgedragen
had, trok hij er opnieuw op uit om te prediken en vrienden voor zijn hervormbeweging
te verzamelen. Er ontstonden kloosterstichtingen in Antwerpen, Cappenberg, Cuissy,
Floreffe, Laon en in andere plaatsen. De nieuwe door Norbertus begonnen orde
werd op 16 februari 1126 door paus Honorius II goedgekeurd.
Het jaar 1126 betekende een grote insnede in het leven van de wanderprediger,
want hij werd op de rijksdag te Spiers tot aartsbisschop van Maagdenburg benoemd.
Op 18 juli 1126 trok Norbertus barvoets en in een boetekleed gehuld in zijn
bisschopsstad binnen. Er wachtte veel werk op hem. Er moesten in Maagdenburg
misbruiken uitgeroeid en de verkoop van kerkelijke goederen herroepen worden.
Zonder aarzelen begon Norbertus aan zijn taak, waarbij de hervorming van de
klerus zijn eerste doel was. Hij haalde medebroeders vanuit Prémontré
naar Maagdenburg en vertrouwde hen de kerk „Unserer Lieben Frauen“
toe. Daarbij stichtte hij premonstratenzerkloosters in Gottesgnaden en Pöhlde.
Als herder van zijn diocees paste hij het ordensleven van zijn medebroeders
meer de pastorale opgaven aan als aan het zich terugtrekken uit de wereld zoals
in Prémontré. In de slechts acht jaar als bisschop kon hij niet
al zijn plannen realiseren. Zo moeiden zich zijn ordensbroeders na zijn dood
verder af om de bekering van de Wenden. De laatste jaren van zijn leven waren
door politieke aktiviteiten in dienst van de kerk en de keizer bestemd. Hij
greep in, om de vrede tussen keizer Lotharius II en paus Innocentius II weer
te herstellen. Ook liet hij zich zien als vurig verdediger van paus Innocentius
tegen de tegenpaus Anakletus. In het jaar 1132 begeleidde hij als plaatsvervangend
aartskanselier van Italie koning Lotharius naar diens kroning tot keizer naar
Rome, maar werd op deze reis ziek, waarschijnlijk door malaria. Norbertus kon
op Witte-Donderdag noch de heilie Olien zegenen, maar vierde zittend zijn laatste
Mis op Pasen. Op 6 juni 1134 stierf de stichter van de premonstratenzerorde
in zijn bisschopsstad Maagdenburg. Zijn gebeente werd 1626/1627 uit Maagdenburg
naar de abdij Strahov (Praag) overgebracht.
Relikwiën: Strahov/Praag
Bevestiging van de cultus: 28 juli 1582 door Gregorius XIII
Ikonografie: als premonstratenzer en als aartsbisschop, met monstrans, kelk
met spin, evangelieboek met olijftak, met Tanchelm of een geboeide duivel aan
zijn voete.