Ludolphus was premonstratenzerkanunnik aan de bisschopskerk in Ratzeburg en
had daar enige tijd de financiele leiding. In 1236 wird hij benoemd tot bisschop
van Ratzeburg. Hij leefde met zijn medebroeders in de schaduw van de kathedraal
een zulk streng kloosterleven, dat het stift de bijnaam „carcer ordinis“
(gevangenis van de orde) kreeg. Ludolph stelde zijn hele energie in de dienst
van de kerk, waarbij hij predikte en pastorale bezoeken ondernam. Hij geldt
als medestichter van het klooster Rehna in Mecklenburg. Paus Innocens IX vertrouwde
hem enkele politieke missies aan. Zijn zwaarste beproeving moest hij beleven
bij geschillen met de staatsautoriteit. Vorst Albert van Saksen-Lauenburg, de
„Beer van Saksen“, nam enkele goederen in bezit, die eigendom waren
van de kathedraal. Ludolphus verzette er zich tegen, waarop Albert hem in de
gevangenis werpen en foltern liet. Zich bewust van het onrecht van het gebeuren,
liet men Ludolphus na een langdurige gevangenschap vrij en bracht hem tot vorst
Johannes van Mecklenburg, waar hij bij de franciskanen van Wismar opname vond.
Ludolphus stierf op 29 maart 1250 aan de gevolgen van de gevangenis. Hij wordt
vereerd als martelaar voor de rechten en de vrijheid van de kerk.
Relikwiën: Hamborn
Bevestiging van de cultus: 20 maart / 12 april 1728 door Benedictus XIII
Ikonografie: als bisschop, een jongen met een pijl in het hoofd genezend, in
de kerker, met martelwerktuig (folterbank, gesel, bijl, lans, zwaard, vleeshaken)
en zegepalm, met verschijning van Evermodus en Isfridus.