Fredericus was de zoon van een arme weduwe uit Hallum (bij Leeuwarden in Friesland).
Van jongsaf aan ontdekte men zijn roeping tot het priesterschap. Hij kreeg les
in latijn, totdat hij de studie van de Hl. Schrift in Münster kon volgen.
Na het suksesvolle beeindigen van deze studie wird hij eerst onderwijzer, totdat
hij de priesterwijding ontving en als kapelaan en later als pastoor van Hallum
werkte. Het was zijn plan daar een hospitaal te bouwen en een klooster te stichten.
Nadat hij een tijdlang bij de premonstratenzers van Marienweerd geleefd had
om er de kloosterlijke gebruiken te leren kennen, verzamelde hij enkele gezellen
om zich en stichtte met hen 1163 het aan de Moeder Gods gewijde klooster Mariengaarde.
In het begin leefden daar mannen en vrouwen gemeenschappelijk, maar de premonstratenzerzusters
verhuisden later naar het nabije Betlehem (nu Bartlehem). Fredericus bleef in
personele unie abt, pastoor van Hallum en rektor van Betlehem. Fredericus wird
in het premonstratenzerinnenklooster Betlehem ziek. Daarom keerde hij naar Hallum
terug, waar hij in de zelfde kerk, waarin hij zijn eerste mis gevierd had, ook
zijn laatste eucharistie vierde. Na de godsdienst ging hij terug in de abdij,
waar hij op 3 maart 1175 omgeven door zijn medebroeders stierf.
Relikwiën: Leffe
Bevestiging van de cultus: 22 januari / 8 maart 1728 door Benedictus XIII
Ikonografie: als abt, stichter en bauheer, met bloemen in de handen en met een
mariamonogram.